Nog voor Hij uitgesproken was, kwam Judas eraan, een van de twaalf, in gezelschap van een met zwaarden en knuppels bewapende bende, die door de hogepriesters, schriftgeleerden en oudsten was gestuurd. Met hen had Zijn verrader een teken afgesproken. Hij had gezegd:
‘Degene die ik kus, die is het. Neem Hem gevangen en voer Hem weg onder strenge bewaking.’ Toen hij eraan kwam, liep hij recht op Jezus af, zei:
‘Rabbi!’ en kuste Hem. Ze grepen Hem vast en namen Hem gevangen. Een van de omstanders trok een zwaard, ging de dienaar van de hogepriester te lijf en sloeg hem een oor af. Jezus zei tegen hen:
‘U bent er met zwaarden en knuppels op uitgetrokken om Mij te arresteren, alsof Ik een misdadiger ben! Dagelijks was Ik bij jullie in de tempel om onderricht te geven, en toen hebben jullie me niet gevangengenomen; maar dit gebeurt omdat de Schriften in vervulling moeten gaan.’ Toen lieten allen Hem in de steek en vluchtten weg. Een jongeman, die alleen een linnen kleed aanhad, probeerde bij Hem te blijven, maar toen ook hij werd vastgegrepen, liet hij het kleed in hun handen achter en vluchtte naakt weg.